Twents Hoen
Het Twentse Hoen is omstreeks 1900 ontstaan in de grensstreek van Twente en het Duitse graafschap Bentheim. Door de daar voorkomende landhoenders in te kruisen met diverse vechthoenderrassen als de Maleier en later de zilverpatrijs Leghorn ontstond een eigen vechthoen met goede legeigenschappen. Vooral door het Maleierbloed waren de hanen toen erg vechtlustig, waardoor ze ook wel Biethauner, Biethaan of Bijthoen werden genoemd. In 2001 zijn 400 fokdieren geïnventariseerd.
Het Twentse Hoen is een middelzwaar landhoen ras, slank en sierlijk van bouw met een opgerichte houding. De dieren mogen fors zijn, maar moeten er slank uitzien. De kleine ronde kop en de aardbeiachtige kam, zo groot als een halve walnoot op de voorkop, laten zien dat dit ras afstamt van de vechthoenders. De Twentse Hoenders houden van een vrije uitloop, zijn rustig van aard en hebben een vertrouwelijk karakter. Door de enorme vitaliteit, weerstand tegen verschillende weertypen en de goede leg in de winter, verspreidden de Twentse Hoenders met de reputatie als winterleggers zich snel in de regio en later over de rest van Nederland en Duitsland. Als eerste ontstond de kleurslag zilverpatrijs (Twentse Griezen), later toen de patrijs-kleurigen erbij kwamen werden ze Twentse Hoenders genoemd. Op Herinckhave wordt met de oorspronkelijke kleurslag zilverpatrijs gefokt.